De website van Stichting Amateurfilm is een ontmoetingsplek voor amateurfilmers en liefhebbers die zich bezig houden met de geschiedenis, hergebruik en studie van amateurfilm.
[Vervolg interview]
Wanneer begon u zelf met filmen?
“Vanaf mijn jeugd was ik al geïnteresseerd in film. Na de Tweede Wereldoorlog kocht ik voor het eerst zelf een 9,5mm camera. Dat was dus ook zo’n Alef camera, waarmee ik kleine, vrij ondeugdelijke films heb gemaakt. Eerst die 9,5mm films die ik in Amsterdam maakte; later de films uit Hong Kong. De Alef camera was eigenlijk een heel primitieve camera. Het was in zwart-wit en het ontwikkelen van 9,5mm was slecht. Ik stuurde die films op naar de fabriek, omdat 9,5 mm omkeerfilm is dat je dubbel moet belichten. Dat hadden ze in het Verre Oosten nauwelijks onder de knie. Later ben ik op 16mm overgestapt, waarmee betere ontwikkelmogelijkheden waren. De 9,5mm films heb ik uiteindelijk naar Pathéscope in Londen gestuurd. Ik wilde graag doorstuderen, maar daar was geen geld voor. Toen zei mijn familie dat ik maar moest solliciteren bij een bank. Mijn familie komt uit Indonesië. Mijn vader is dertig jaar in Indonesië geweest en zijn broers ook allemaal. Dus toen heb ik gesolliciteerd bij de Nederlands-Indische Handelsbank, die kantoren had in het Verre Oosten. In 1949, net na de oorlog, kon in Nederland niks geïmporteerd worden. Dus apparatuur zag je haast niet in de winkels. Toen ik in Hong Kong aankwam had je etalages met volop cameras, waaronder een Paillard Bolex. Ik keek mijn ogen uit! Je verdiende er ook een beter salaris. Maar op de een of andere manier heb ik een soort kluizenaarsnatuur, dus ik besteed eigenlijk al mijn geld aan film.”
Toen ook al?
“Ja, ik ben van jongs af aan eigenlijk behept met film. Het was natuurlijk ontzettend sneu voor mijn moeder en vader dat ik vertrok. Ze zouden me zes jaar niet meer zien. Mijn vader heb ik zelfs nooit meer teruggezien. Toen ik vertrok beloofde ik mijn ouders dat ik een filmverslag ging maken van wat ik meemaakte. Dus filmde ik aan boord van het vrachtschip waarmee ik naar Hong Kong ging. Storm op zee, Genua, de Filippijnen, en dan tenslotte Hong Kong. Wanneer dan een collega met verlof ging nam die de films mee voor mijn familie in Nederland.”
On a slowboat to Hong Kong
Die brachten dat dan mee voor uw ouders?
“Ja, dan plakte ik films aan elkaar en dat gaf ik dan mee. Thuis hadden ze een betere projector, daar had ik voor gezorgd. Men organiseerde ook avondjes om mijn films te vertonen. Later werd ik toch wat ambitieuzer dan alleen het maken van filmverslagen. In Hong Kong werd een amateur cineclub opgericht, waarbij ik een bestuursfunctie kreeg. Later werd ik zelfs voorzitter. Toen begon ook meer het ambitieuze filmmaken.”
Wat hield dat voor u in, dat ambitieuze?
“Elk jaar hielden ze een filmwedstrijd. Dus als je dan in het bestuur zat, vond ik dat je allemaal prijzen moest kunnen halen. En dat deed ik ook, ik won vele eerste prijzen. Het was dan ook een uitdaging om aan zo’n prijsvraag mee te doen. Mijn eerste filmpje heette Rain“:
Naar Joris Ivens?
“Niet dat ik het daar op gemodelleerd had, maar ik wist wel dat hij dat gemaakt had. Als stemmingsbeeld was dat toch wel heel bijzonder, Hong Kong in de regen. Je ziet het altijd in de zonneschijn. Die clip wordt nu altijd nog goed bekeken. Veel tijd had ik eigenlijk niet voor filmen, dus ik moest dat allemaal er maar bij doen. Iets wat een amateur eigenlijk altijd doet, met familie erop uitgaan. Daarna kreeg ik een verzoek van iemand die een evangelieboot had liggen in een taifun shelter, een taifun-haven. Of ik daar iets over kon maken? Nou heb ik naast het filmen nog een andere bevlogenheid, namelijk de spiritualiteit. Ik was in die tijd theosoof, dus ik wilde die film graag naar mijn eigen wens vormen. Het resultaat is Turn of the Tide, waarmee ik uiteindelijk een eerste prijs won en later in Engeland een commendation. Het hoorde toen in Engeland tot de Ten Best Films.”
Wat waren uw voorbeelden toen uw werk ambitieuzer werd?
“Ik verslond veel literatuur over smalfilmen zoals Amateur Cine World, eigenlijk het beste tijdschrift over amateur smalfilm uit die tijd. Met hele interessante, film-technische artikelen over bijvoorbeeld Eisenstein en Pudovkin. Er waren natuurlijk helemaal geen bibliotheken in Hong Kong. Ik weet niet in hoeverre er in Amsterdam bij de openbare bibliotheek veel boeken voorhanden waren. Toen ik in het bestuur ging van de Sino-British Film Group in Hong Kong waren er mensen die de betere films naar het publiek wilden brengen. Die werden beschikbaar gesteld door distributeurs. We hielden regelmatig filmavonden of bezochten een Hong Kong-filmstudio. Op het ogenblik is over dat alles niets meer bekend in Hong Kong. Eveneens weet men vrijwel niets meer van de Amateur Cine Club. Ik heb een paar foto’s waarop ik aan het filmen ben, maar eigenlijk filmde ik altijd en verscheen zelf nauwelijks in beeld. Dat was overigens ook de klacht van thuis. Ze wilden mij ook eens op de film zien. Ik heb een filmpje in Hong Kong gemaakt die we Des Klerken Martelgang noemden. Daarin zag je hoe ik met drie collega’s van mijn flat naar kantoor liep. Tienduizenden mensen die daar naar keken, terwijl we dat eigenlijk zo maar voor thuis schoten. Vanuit de Hong Kong Amateur Cine Club heb ik heel Hong Kong verfilmd. Eén filmpje kan als een historisch document beschouwd worden. Op een kerstavond in 1953 keek ik uit het raam en zag een enorme rookpluim. Er was een brand uitgebroken in zo’n sloppenwijk. Voor de vluchtelingen, die daar met honderdduizenden binnenstroomden, was geen onderdak. Het vuur heeft vijftigduizend op straat gezet. Alles was verwoest. Toen ik de volgende dag er naartoe ging heb ik gefilmd wat ik toen zag. Ik zag mensen keetjes langs de heuvels bouwen, soms gewoon tegen bestaande huizen op.”
“Later ben ik naar Japan gegaan met het idee om cineast ten worden, maar dat bracht geen brood op de plank zou blijken. Samen met een collega had ik het idee opgevat om een filmmaatschappij te beginnen, maar zijn verloofde zag dat avontuur niet zitten. Uiteindelijk heb ik in 1960 toch ontslag genomen bij de bank. Ik ben in 1955 van Hong Kong naar Japan gegaan. Daar tussendoor zat een half jaar verlof, waarin ik een filmverslag verzorgde voor de Nederlandse gemeenschap in Hong Kong. Vaak gaf ik dan een filmvoorstelling voor vergaderingen van die Nederlandse vereniging. Soms leende ik ook wel films van consulaten, waar ik bekend stond als de ‘filmman’. Ik schreef ook in het Nederlandse clubblad over hoe je moest filmen. In Amsterdam dacht ik bijvoorbeeld dat het wel leuk zou zijn voor de filmavonden in Hong Kong als ik iets over Amsterdam kon tonen. Dus ik ben op een middag met mijn camera Amsterdam in gegaan.”
Was dat tijdens uw verlof?
“Dat was ongeveer in augustus 1955, geloof ik. In het Vondelpark heb ik toen een mini-golfbaan gefilmd. Net als de postzegelmarkt, rond het Concertgebouw en de Stadsschouwburg. En natuurlijk een bootvaart door de grachten. Naar Amsterdam as it was in 1955 hebben meer dan honderdduizend mensen gekeken; het is een doorslaand succes! Terwijl ik dat gewoon op een middag had geschoten en vertoond in het Verre Oosten aan een Nederlands gezelschap.”
Dat was eigenlijk het publiek dat u voor ogen had?
“Toen kreeg ik ook ambitie om het professioneel te gaan doen. Ik heb toen een film gemaakt over oude tradities in een modern Japan. Dat toonde het tegenwoordige Japan en de tradities van vroeger. Op een gegeven ogenblik kreeg ik van het consulaat een seintje. Ze vroegen of ik ooit van het echtpaar Van der Elsken had gehoord. Nee, dus. Ze zaten daar berooid in een duur land - ze hadden geen cent. De hotels waren schreeuwend duur, dus ik zei dat ze wel bij mij logeren konden logeren. Ik heb ze vervolgens weer ondergebracht bij mensen in West-Japan, die ze op hun beurt weer geïntroduceerd hebben bij mensen in Hong Kong. Zodoende heeft Ed van der Elsken min of meer zijn Verre Oostenfilms kunnen maken. Een opdracht van de AVRO was bijvoorbeeld dat hij regelmatig een tien minuten item maakte over wat hij zag. De voice-over werd hierin opgenomen met een cassettebandje, die Gerda van der Elsken insprak. Voor dat hele gebeuren kreeg hij dan honderd gulden per aflevering, onvoorstelbaar. Voor de paar films van mij van een half uur lengte kreeg ik veertienhonderd gulden. Daarvoor moest ik ook nog een nieuwe copie leveren, dubbelband, geluid. Alles! Ik had daar zeker tienduizend gulden voor moeten hebben. Ze zeiden: “Take it or leave it.”
U heeft het in die tijd met Van der Elsken ongetwijfeld veel over film gehad.
“Hij hoorde mij uit! Eigenlijk was hij in de eerste plaats fotoman. Met zijn fotoboek over Saint Germain des Prés werd hij op handen gedragen in Japan. Alles wat Frans was in Japan werd vooral door jonge meisjes geadoreerd en hoe Van der Elsken dat bracht was eigenlijk een schot in de roos. In Japan nam ik weinig over mijn leven daar op. Ze klaagden er thuis wel over dat ze mij nooit meer in de film zagen, dus maakte ik een komische film over wat ik deed. In die film zie je mij in dubbelopnamen op allerlei plaatsen op kantoor in Japan. Je ziet mij uit bed gesleurd worden door mijn bediende en zonder broek naar werk gaan. In de stad zie je mij menigtes terugduwen bij tramhaltes en je ziet mij bedienen in een restaurant. Allemaal gekke situaties. Waarschijnlijk hebben wij als filmmakers er nog meer om gelachen dan het publiek zelf.”
An expats day in Japan
U bent later in Japan gaan reizen?
“Ja, want op een gegeven ogenblik had ik goed contact met de kanselier van het consulaat. Ik kreeg toen een aanbieding van de Holland-Oost-Azië Lijn of ik niet iets wilde maken over onze internationale vrachtverscheping? Ik heb toen aan boord van hun schepen gefilmd op weg naar de Filippijnen, Hong Kong, Maleisië en Singapore. Toen ik in Nederland eindelijk aankwam met dat filmmateriaal bleek die Holland-Oost-Azië Lijn te gaan fuseren met andere rederijen. Ze hadden geen interesse meer in mijn bedrijfsfilm. Dus daar bleef het bij; met een vergoeding, gratis reizen, dat soort dingen. Toen ben ik naar de omroepen gestapt, want ik had films inclusief commentaar over het spanningsveld tussen het moderne Japan en zijn oude tradities. De omroepen zeiden: stuur maar in. Maar ik kreeg helemaal geen antwoord of bevestiging. Ik vertelde het aan Ed van der Elsken die Leen Timp kende.”
De man van Mies Bouwman?
“Ja, Ed van der Elsken vroeg of hij daar niet wat aan kon doen? Men heeft toen mijn films van de plank gehaald en Leen Timp heeft ze bekeken. Die vond dat ze het onmiddellijk moesten vertonen. En dat gebeurde ook in 1963, bij de VPRO. Later is de film Drie miljoen zielen van Hong Kong, ook van een half uur lengte, door de toenmalige NTS uitgezonden. Voor die films kreeg ik slechts 1400 gulden en geen opdrachten. Ed van der Elsken zat ook aan de grond min of meer. Ik stapte toen uit het filmen en heb een hele tijd de winter in Alicante doorgebracht. Ik heb er wat in onroerend goed gedaan, terwijl die films daar maar lagen te verpieteren. De Japan- en Hong Kongfilms vertoonde ik misschien eens in de tien jaar. Ik maakte ook familiefilms van de kinderen van mijn broer en hoe ze opgroeiden. Als er een filmavond was, dan werden die films altijd vertoond. Voor mijn andere films was helemaal geen tijd meer. Dus op een gegeven ogenblik, eind jaren negentig, heb ik een aantal films aan Henk Verheul van het Smalfilmmuseum meegegeven zodat iemand ze dan tenminste had. Mijn familie zei toen dat ik die films moest laten digitaliseren. Ze wilden ook een kopie hebben, want anders gaan ze misschien verloren.”
Uw familie drong erop aan?
“Ze wilden het zelf ook graag hebben. Ik heb bijvoorbeeld een neef in Vietnam die alles op DVD wilde hebben, evenals mijn broer. In dat opzicht vonden ze het belangrijk. Alle film, ook de familiefilms, heb ik uiteindelijk allemaal laten digitaliseren.”
Dat begon dus eind jaren negentig te spelen vanuit de familie?
“Ja, maar in het begin vond ik de kwaliteit van het digitaliseren erg tegenvallen. Dat maakte zo’n verschil uit met als ik het hier projecteerde. De laatste keer heb ik wat vertoond voor wat mensen van het Filmmuseum [nu: EYE Filminstituut]. Ze waren erg onder de indruk van de films.”
Wanneer was dat, die laatste keer?
“Ik heb er nog wel foto’s van, maar het zal een jaar of twaalf geleden zijn geweest. Er waren ook dames bij van het Weense Filminstituut die film conserveren. Wat hen ook opviel was dat de kleuren nog ongeveer precies hetzelfde waren als vijftig jaar geleden. Dat is inderdaad ook zo. Kodachrome is een geweldige emulsie en ik ben zelf heel dankbaar dat ik dat als mijn hoofdemulsie gebruikte. Zo is eigenlijk alles goed gebleven. Maar goed, er werd eigenlijk lange tijd niets mee gedaan. Totdat ik eens een clip van die Hong Kong-films online zette waarna ik enorme enthousiaste reacties uit Hong Kong kreeg. Vervolgens zette ik ook een film over Kuala Lumpur op YouTube, waar nu zo’n vijftigduizend mensen naar hebben gekeken. Veel van mijn films heb ik eigenlijk in een vloek en een zucht gemaakt. Ik filmde langs de kade, waar mensen aan het voetballen waren. Kortom ik richtte me op de mensen in de straat. Terwijl je op andere films vooral gebouwen ziet, een parade voor de gouverneur, een mooi park, of een officiele gebeurtenis. Men wil tegenwoordig vooral de mensen zien, hoe men leefde op straat. Ik trok ook achterbuurten in. In Singapore bijvoorbeeld ben ik naar de Dodenstraat gegaan.”
Wat voor straat is dat?
“Sago Lane, daar gingen vrouwen wonen die in de laatste fase van hun leven zaten. Voor hen werd een appartement gehuurd. Die vrouwen zaten daar eigenlijk op hun dood te wachten. Ondertussen werden hun doodskisten gemaakt, zoals ook te zien is in de film. Toen ik daar filmde was er net een moesson. Inmiddels bestaat Sago Lane niet meer, dus voor mensen uit Singapore is het nieuws. Ik heb ook gefilmd in Macao. In de film is te zien dat in de straten een groep buffels loopt Ik krijg daar veel reacties op, vaak ook grappig. Dan zeggen ze bijvoorbeeld: ‘Ja, mijn grootmoeder vertelde dat hier zelfs buffels in de straten liepen. Nou zie ik uw film en verdomd, het is nog waar ook!’”
Uw film dus als bewijsmateriaal.
“Ja, maar eigenlijk is dat ook wel jammer. Heel veel mensen zeggen dat hun ouders dat vertelden. Omdat ik in de tachtig ben kan ik het nog navertellen.”
Wat doet dat met u? Dat u kunt bijdragen aan de familiegeschiedenissen van anderen?
“Dat vind ik geweldig. In sommige gevallen kan het zelfs heel persoonlijk worden. Ik kreeg bijvoorbeeld een respons op een film over een jongetje uit een Hong Kongse vissersfamilie. Die jongen is nu volwassen en woont op het moment in Aberdeen en heeft een huisgezin. Hij herkent dan zaken uit zo’n filmpje.”
Dus eigenlijk maakt u daarmee ook familiefilms voor anderen?
“Helaas gebeurt dat veel te weinig… Ik zou wel meer willen horen over de mensen die ik heb gefilmd. Zoals kinderen van toen; die zijn nu ergens in de zestig. Van de films die ik koop op eBay e.d. gebruik ik praktisch maar de helft. Vaak blijkt zo’n film slecht opgenomen te zijn. Veel amateurs maken slechte films. Ze maken bijvoorbeeld hele korte scènes van een paar seconden, of ze zitten met hun camera te zwaaien. Ik heb ooit een film gekocht van iemand die in 1936 Kobe bezoekt. Daarin filmt hij alleen de mensen aan boord. De film had overal ter wereld genomen kunnen worden, het vertelt niks! Dus die films kan ik helaas niet gebruiken.”
Waren dit dan echte home movies? Van iemand die op reis gaat en alleen maar met die groep bezig is?
“Het typische van amateurfilm is dat de maker zich daar niet altijd van bewust is. Ik was me er destijds ook helemaal niet van bewust dat men mijn films na vijftig jaar nog zou bekijken. Dat mensen na een halve eeuw nog naar mijn films over het Verre Oosten zouden kijken, dat kwam niet bij me op.”
Nooit aan een toekomstig publiek gedacht, tientallen jaren verder?
“Nee nooit. In mijn films trachtte ik zo weinig mogelijk auto’s op te nemen. Auto’s maken namelijk een film gedateerd. Ik heb wel eens reacties gehad dat een bepaalde film nooit uit dat jaar kon zijn, omdat er bijvoorbeeld een bepaald model Austin in voorkomt die toen nog niet in productie was. Er zijn een hele hoop kenners die een film dateren op data van automodellen.”
Was het uw streven om tijdsbeelden te maken?
“Nou, ongemerkt. Toen ik filmde had ik helemaal niet de intentie om te laten zien hoe iets kon worden. Daar had ik ook geen idee van. Toen ik in Hong Kong aankwam was ik benieuwd of ik daar ooit nog eens een voet aan wal zou zetten. Mao Tse-tung rukte namelijk met zijn maoïstische troepen op naar de grens. Het scheelde maar een haartje of ze hadden ook Hong Kong ingenomen. En dan konden we als bank wel opdoeken, net als in Shanghai.”
Heeft u ook familiefilms gemaakt?
“Jazeker. Ik heb bijvoorbeeld een heel leuk filmpje over de kinderen van mijn broer die in het Apeldoorns kanaal zwemmen. Dat is ook een tijdsbeeld. Het jongetje is nu een reus van een kerel, maar in de film is hij als een tenger knaapje met zijn vriendjes aan het spelen. En zijn zuster met haar vriendinnen. Het duiken in het kanaal heb ik zo gemonteerd dat het lijkt alsof ze weer uit het water terugkomen aan wal, door de film om te keren.”
Gaf u hen ook instructies?
“Eigenlijk regiseerde ik in de meeste films helemaal niet. Maar mijn neefje wist bijvoorbeeld wel dat als hij in het kanaal ging duiken, dat ik ging filmen. Het grappige is dat tegenwoordig niemand meer zwemt in het Apeldoorns kanaal. Dat is zo vies geworden, niemand durft er in te duiken. Ongemerkt is dat dus ook weer een tijdsbeeld geworden.”
Bij heel veel familiefilms gaan mensen zwaaien of merkwaardig gedrag vertonen.
“In feite is dat ook bij één van mijn filmpjes, namelijk het Vliegenbos van 1938. Daar beginnen we ook als dollen te dansen. Ikzelf ook. Rare gezichten trekken, dat soort dingen. Ik heb me er lange tijd voor gegeneerd om de clip op mijn YouTube kanaal te zetten. Maar ik vond het ook wel weer een tijdsbeeld.”
Wint het argument van het tijdsbeeld altijd voor u?
“Ja, nu wel. Maar vroeger niet altijd. Toen was het meer: wat gebeurt hier, wat zie ik om me heen? Het is jammer dat ik in Nederland niet meer heb opgenomen. Ik had graag in de Jordaan gefilmd terwijl ik daar vroeger liep; dat soort dingen.”
Was het filmen een manier voor u om de wereld om u heen te begrijpen?
“Mijn eerste aanleiding was dus een verslag voor mijn ouders. Als je kinderen hebt, is de aanleiding natuurlijk het opgroeien van de kinderen, zodat ze het later terug kunnen zien. Eerst waren het allemaal stomme films, maar later met de geluidsfilms was het voor kinderen ook leuk om hun stemmen erbij te horen.”
Filmt u uw familie wel eens?
“Ja, indertijd de kinderen van mijn broer. Mijn broer filmt zelf ook wel eens. De meeste mensen, als je daar niet mee behept bent, vinden het eigenlijk een onwelkome onderbreking. Dan zit je leuk met elkaar en dan komt plotseling iemand met zijn camera. Dan verstilt alles. Je kunt zelf ook niet meer genieten, want je distantieert je met het opnemen eigenlijk van het gezelschap. Dus je moet wel een zekere bevlogenheid hebben om dat te kunnen, om dat te willen vereeuwigen.”
En u had die bevlogenheid wel.
“Jazeker. Maar ik heb ook soms moeite om er mijn camera weer bij te pakken. Maar dan moet je toch doorzetten, want het kan belangrijk zijn.”
Is uw ervaring dat mensen zich anders gaan gedragen als er wordt gefilmd?
“Ja, dan gaat iedereen dansen of rare bekken trekken. Mijn vader had dat ook altijd, kan ik me herinneren. Dan hadden we een verjaardag en moest er een foto komen. Dan volgde een flits en stond de hele kamer in de rook en stank van het aangestoken flitspoeder. Dan staarden we allemaal met grote ogen in de lens.”
Vind u het belangrijk om geluid onder films te zetten?
“Ja. Bepaalde films gapte ik weg van universiteiten, die daar lagen zonder geluid en montage. Haast niemand keek er naar; totdat ik er geluid onderzette. Nu kijken er honderd maal zoveel mensen naar. Eén van wat mijn meest bekeken clips is die van naakte Indianen in Brazilië. Ik heb een film van een expeditie naar de binnenlanden van Brazilië uit 1946. Dan zie je die mensen naakt bij de rivier. De meest enthousiaste kijkers komen uit Mongolië en Saoudi-Arabië. Het is een enorme hit in de Moslimlanden. Eigenlijk verdringt het mijn eigen clips, want ze staan altijd bovenaan. Soms kun je dat gewoon niet voorspellen.”
Bent u dan eigenlijk ook een soort programmeur?
“Ik weet inmiddels zo’n beetje de smaak van het publiek. Ik heb ook een thema: ‘De voorbijgegane wereld’. ‘The World Gone By’.”
Heeft u daar een boodschap mee?
“Misschien is de boodschap wel dat mensen zich niet altijd meer kunnen voorstellen hoe de wereld er in vervlogen tijden uitzag. Neem bijvoorbeeld de oude films van Amsterdam. Daar staat geen enkele kleurling op, zoals bijvoorbeeld in een film over de Albert Cuyp uit 1963:
Je kunt het bijna antropologisch duiden?
“Film is ook absoluut erkend door antropologen. Waren ze maar eerder begonnen met het antropologisch filmen, dan hadden we beelden van bepaalde gebieden voordat de Westerse beschaving er doordrong. Zelf richt ik me meestal op de naoorlogse tijden, zodat de meeste mensen het zich nog kunnen herinneren als kind of van hun ouders, zodat ik er hun eigen jeugdherinneringen mee stimuleer.”
En gebeurt dat ook? Ziet u dat aan de reacties?
“Het is heel interessant om reacties te lezen. Vaak krijg ik te horen dat hun moeder of grootmoeder het heeft verteld. Of dat ze het zelf ook nog herinneren.
Sommige mensen vinden wellicht hun jeugdherinneringen terug of raken met hun ouders in gesprek over hoe het vroeger was. Wat betekent dat voor u?
“Het apelleert bij mij misschien ook aan een soort rechtvaardiging dat ik die films niet voor niets heb gemaakt. Zoals gezegd was ik op een gegeven ogenblik zo teleurgesteld dat ik op het punt stond om ze allemaal weg te doen. Dat je nu van over de hele wereld enthousiaste reacties ontvangt, dat geeft mij een enorme kick. In feite, daarop voortbordurend, vind ik het geweldig om te vertellen over mijn ‘cine home’ kanaal op YouTube. Dat ik mijn eigen theater heb waarop mensen zich kunnen abonneren en waarop ik steeds weer nieuwe films zet.”